Eekhoorns eten
Dit stuk verscheen in De Standaard van 15 maart 2014
In VOLT ging het woensdag over het eten van eekhoorns. Een of ander restaurant plaatste die beestjes onlangs op het menu. Evi Swinnen van Timelab pleitte ervoor om dieren waarvan er te veel zijn op te eten in plaats van te verdelgen. Voor Chef Bart De Pooter zijn eekhoorns exoten die niet op ons menu horen en bovendien weinig smaak hebben.
Er valt ergens wel te beargumenteren dat het ecologischer is om wilde dieren die toch worden gedood op te eten, in plaats van andere dieren - koeien, kippen, varkens - massaal te kweken. Wat vlees betreft is alles immers beter dan de intensieve veeteelt. Maar de vraag die moet gesteld worden is natuurlijk: moeten die eekhoorns - of die Canadese ganzen, nog zo’n voorbeeld - echt dood?
Het klassieke ecologische gedachtegoed is in wezen niet erg diervriendelijk. Haar aanhangers bekommeren zich doorgaans om groepen van dieren - soorten - maar nauwelijks om individuele dieren. Is een dier met uitsterven bedreigd of zeldzaam, dan is het belangrijk en wordt er soms zelfs wetgeving rond gemaakt. Telt een soort voldoende dieren, dan krijgt die weinig aandacht. Zijn er te veel van, dan spreken we vaak zelfs van een “pest”. Tot er plots weer te weinig zijn, waarop de diersoort opnieuw beschermd wordt. Als de eekhoorn zo zeldzaam was als een eenhoorn zouden we hem niet opeten.
Dit alles houdt steek binnen de context van de biodiversiteit (soortenrijkdom heeft waarde), maar los daarvan is het enorm arbitrair. Ook het individuele dier - uiteindelijk de enige entiteit die lijdt - heeft waarde. In die zin is het doden van de allerlaatste panda eigenlijk niet erger dan het doden van één van de elf miljoen varkens die in België jaarlijks worden gekweekt.
Bijkomend probleem met het eten van “pesten” zoals grijze eekhoorns of Canadese ganzen is dat het het onze afhankelijkheid van het eten van dieren verhoogt in plaats van verkleint. Voor je het weet zit je trouwens weer met een situatie waarin je de jacht op die dieren kunstmatig in stand houdt, of ze zelfs gaat kweken. En over de manier waarop de eekhoorns van bos naar bord gaan, heb ik het nog niet eens.
Ik begrijp de wens van creatieve koks om nieuwe ingrediënten te gebruiken en verrassingen op het menu te zetten, of van de consument om zijn culinaire grenzen te verleggen. Maar moet dat noodzakelijk door weer maar eens een nieuwe diersoort te serveren, terwijl we nog letterlijk duizenden nieuwe plantensoorten in onze keuken kunnen halen om naar hartelust mee te experimenteren?
In VOLT ging het woensdag over het eten van eekhoorns. Een of ander restaurant plaatste die beestjes onlangs op het menu. Evi Swinnen van Timelab pleitte ervoor om dieren waarvan er te veel zijn op te eten in plaats van te verdelgen. Voor Chef Bart De Pooter zijn eekhoorns exoten die niet op ons menu horen en bovendien weinig smaak hebben.
Er valt ergens wel te beargumenteren dat het ecologischer is om wilde dieren die toch worden gedood op te eten, in plaats van andere dieren - koeien, kippen, varkens - massaal te kweken. Wat vlees betreft is alles immers beter dan de intensieve veeteelt. Maar de vraag die moet gesteld worden is natuurlijk: moeten die eekhoorns - of die Canadese ganzen, nog zo’n voorbeeld - echt dood?
Het klassieke ecologische gedachtegoed is in wezen niet erg diervriendelijk. Haar aanhangers bekommeren zich doorgaans om groepen van dieren - soorten - maar nauwelijks om individuele dieren. Is een dier met uitsterven bedreigd of zeldzaam, dan is het belangrijk en wordt er soms zelfs wetgeving rond gemaakt. Telt een soort voldoende dieren, dan krijgt die weinig aandacht. Zijn er te veel van, dan spreken we vaak zelfs van een “pest”. Tot er plots weer te weinig zijn, waarop de diersoort opnieuw beschermd wordt. Als de eekhoorn zo zeldzaam was als een eenhoorn zouden we hem niet opeten.
Dit alles houdt steek binnen de context van de biodiversiteit (soortenrijkdom heeft waarde), maar los daarvan is het enorm arbitrair. Ook het individuele dier - uiteindelijk de enige entiteit die lijdt - heeft waarde. In die zin is het doden van de allerlaatste panda eigenlijk niet erger dan het doden van één van de elf miljoen varkens die in België jaarlijks worden gekweekt.
Bijkomend probleem met het eten van “pesten” zoals grijze eekhoorns of Canadese ganzen is dat het het onze afhankelijkheid van het eten van dieren verhoogt in plaats van verkleint. Voor je het weet zit je trouwens weer met een situatie waarin je de jacht op die dieren kunstmatig in stand houdt, of ze zelfs gaat kweken. En over de manier waarop de eekhoorns van bos naar bord gaan, heb ik het nog niet eens.
Ik begrijp de wens van creatieve koks om nieuwe ingrediënten te gebruiken en verrassingen op het menu te zetten, of van de consument om zijn culinaire grenzen te verleggen. Maar moet dat noodzakelijk door weer maar eens een nieuwe diersoort te serveren, terwijl we nog letterlijk duizenden nieuwe plantensoorten in onze keuken kunnen halen om naar hartelust mee te experimenteren?
Reacties
Een reactie posten
anonieme reacties worden niet gepubliceerd